e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doordeweekse mis doordeweekse mis: door de weekse mes (Thorn), doore waekse mes (Thorn) Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)] III-3-3
doordrenken, nat maken nat maken: nāāt māāke (Thorn), platsen: platse (Thorn) met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)] III-4-4
doorhouw doorslag: dōrslāx (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), doortocht: doortocht (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), ophouw: ophǫw (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566] II-5
doormalen afmalen: āfmālǝ (Thorn), doordraaien: dōrdręjǝ (Thorn) Alles wat er te malen is, afmalen. [N O, 36f] II-3
doorn, stekel doorn: dôre (Thorn), doorn (mv.): dör (Thorn), døͅr (Thorn), Fr. eu  döör (Thorn) doorn [SGV (1914)] || doornen [DC 23 (1953)], [RND] || doorns [SGV (1914)] III-4-3
doornenkroon doornenkroon: doeernekroeen (Thorn) De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)] III-3-3
doornstruik doornenstruik: doôrestroek (Thorn) doornstruik [SGV (1914)] III-4-3
doorschieten verschuiven: vǝrsxȳvǝ (Thorn) Het verschuiven van de roede in de askop tijdens het draaien. Dit kan gebeuren doordat de spieën bijvoorbeeld ten gevolge van droogte los gaan zitten. [N O, 7s] II-3
doorschieter doorwassen: dōrwasǝ (Thorn) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5
dopeling dopeling: doupeling (Thorn) de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)] III-2-2