23468 |
doordeweekse mis |
doordeweekse mis:
door de weekse mes (L374p Thorn),
doore waekse mes (L374p Thorn)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24986 |
doordrenken, nat maken |
nat maken:
nāāt māāke (L374p Thorn),
platsen:
platse (L374p Thorn)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27835 |
doorhouw |
doorslag:
dōrslāx (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
doortocht:
doortocht (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
ophouw:
ophǫw (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
26592 |
doormalen |
afmalen:
āfmālǝ (L374p Thorn),
doordraaien:
dōrdręjǝ (L374p Thorn)
|
Alles wat er te malen is, afmalen. [N O, 36f]
II-3
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
dôre (L374p Thorn),
doorn (mv.):
dör (L374p Thorn),
døͅr (L374p Thorn),
Fr. eu
döör (L374p Thorn)
|
doorn [SGV (1914)] || doornen [DC 23 (1953)], [RND] || doorns [SGV (1914)]
III-4-3
|
23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
doeernekroeen (L374p Thorn)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
doôrestroek (L374p Thorn)
|
doornstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
26175 |
doorschieten |
verschuiven:
vǝrsxȳvǝ (L374p Thorn)
|
Het verschuiven van de roede in de askop tijdens het draaien. Dit kan gebeuren doordat de spieën bijvoorbeeld ten gevolge van droogte los gaan zitten. [N O, 7s]
II-3
|
33167 |
doorschieter |
doorwassen:
dōrwasǝ (L374p Thorn)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
20398 |
dopeling |
dopeling:
doupeling (L374p Thorn)
|
de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)]
III-2-2
|