25131 |
druipen van de regen |
druppelen:
dröpele (L374p Thorn),
uitzijpen:
hê zeep oet vanne rengel? (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
hê zieptj oet vanne rêngel (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
oetziepe (L374p Thorn)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
droevetros (L374p Thorn)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|
19023 |
druk |
druk:
drøk (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Algemeen gebruikte benaming voor de druk in het gesteente. [monogr.; N 95, 524; N 95, 357; N 95, 385; N 95, 843; N 95, 324; Vwo 292]
II-5
|
17941 |
druk heen en weer lopen |
lopen wie een schijtende hond:
loupe wie eine sjietendje hóndj (L374p Thorn)
|
lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21817 |
druk praten |
druk kallen:
drək kalle (L374p Thorn),
vlot (bn.):
flot (L374p Thorn)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17896 |
drukken |
drukken:
drukke (L374p Thorn),
drəkke (L374p Thorn)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19230 |
drukte maken |
omstand maken:
omstenj maake (L374p Thorn),
umstanjd make (L374p Thorn)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
omstand:
umstanjd (L374p Thorn)
|
een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28660 |
druphoning |
lekhoning:
lɛkhōneŋ (L374p Thorn)
|
Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.]
II-6
|
25133 |
druppel |
drup:
dröp (L374p Thorn),
druppel:
dröppel (L374p Thorn),
drəppel (L374p Thorn),
ennen dröppel water (L374p Thorn)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|