e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druipen van de regen druppelen: dröpele (Thorn), uitzijpen: hê zeep oet vanne rengel? (Thorn, ... ), hê zieptj oet vanne rêngel (Thorn, ... ), oetziepe (Thorn) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4
druiventros druiventros: droevetros (Thorn) druiventros [SGV (1914)] I-7
druk druk: drøk (Thorn  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Algemeen gebruikte benaming voor de druk in het gesteente. [monogr.; N 95, 524; N 95, 357; N 95, 385; N 95, 843; N 95, 324; Vwo 292] II-5
druk heen en weer lopen lopen wie een schijtende hond: loupe wie eine sjietendje hóndj (Thorn) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2
druk praten druk kallen: drək kalle (Thorn), vlot (bn.): flot (Thorn) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken drukken: drukke (Thorn), drəkke (Thorn) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukte maken omstand maken: omstenj maake (Thorn), umstanjd make (Thorn) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] III-1-4
drukte, gedoe omstand: umstanjd (Thorn) een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] III-1-4
druphoning lekhoning: lɛkhōneŋ (Thorn) Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.] II-6
druppel drup: dröp (Thorn), druppel: dröppel (Thorn), drəppel (Thorn), ennen dröppel water (Thorn) druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4