id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17895 | duwen | duwen: duje (Thorn), düjə (Thorn) | duwen [RND], [SGV (1914)] III-1-2 |
21732 | dwangbuis | dwangbuis: dwangbuis (Thorn), dwangbuus (Thorn) | een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)] III-3-1 |
21165 | dwarsbalk | biels: biels (Thorn), bielze (Thorn) | de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)] III-3-1 |
23356 | dwarsbeuk | dwarsschip: dwarssjeep (Thorn) | Het dwarsschip, de dwarsbeuk van een kruiskerk [transept?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
19345 | dwarsdrijver | dwarsligger: dwaersligger (Thorn), warserik: wèèserik (Thorn) | iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] III-1-4 |
27908 | dwarskap | dwarskapje: dwarskɛpkǝ (Thorn [(Maurits)] [Willem-Sophia]) | Kap die in de dwarsrichting van de pijler of de mijngang wordt geplaatst. De dwarskap is extra versterkt en bestaat uit twee elementen. Zij wordt gelegd op de plaats waar vanuit een steengang een galerij wordt begonnen. Zij moet extra stevig zijn omdat, al naar gelang de hoek die de galerij ten opzichte van de steengang maakt, één of meer kappen van de galerij met één uiteinde op de dwarskap rusten. [N 95, 303; monogr.; Vwo 105; Vwo 297; Vwo 299; Vwo 352; Vwo 792] II-5 |
27193 | dwarsligger | dwarsligger: dwarsligger (Thorn [(Maurits)] [Maurits]) | Houten of ijzeren dwarsligger waarop de spoorstaven worden bevestigd. De vormen "sousguide" en "travers" worden in de Belgische mijnen voornamelijk ondergronds gebruikt, terwijl men bovengronds meestal van "bille" spreekt (Vanwonterghem pag. 202). [N 95, 709; monogr.; Vwo 132; Vwo 300; Vwo 722; Vwo 790] II-5 |
27985 | dwarspijler | dwarspijler: dwarspijler (Thorn [(Maurits)] [Eisden]) | Pijler die evenwijdig aan de strijkrichting van de koollaag ligt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -(pijler) het lemma Pijler. [N 95, 480; N 95, 286] II-5 |
18802 | dwaze streek | frats: frats (Thorn), stomme streek: eine stomenstrek (Thorn) | een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18904 | dwaze, onbezonnen daad | lompe trek: eine lòmpentrèk (Thorn), stomme streek: eine stumme streek (Thorn) | een dwaze onbezonnen daad [akt, actie, kapsie] [N 85 (1981)] III-1-4 |