id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19855 | een huis huren | huren: heure (Thorn), hø̄rə (Thorn) | een huis huren [DC 35 (1963)] || huren [SGV (1914)] III-2-1 |
21911 | een jong pas uit het ei | kaal mak: kaal mak (Thorn) | een jong pas uit het ei? [N 93 (1983)] III-3-2 |
20508 | een kater hebben | een kater hebben: eine kááter höbbe (Thorn), eine kááter həbbe (Thorn), hè haaij eine kater (Thorn) | kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] III-2-3 |
27755 | een koollaag meten | uitmeten: utmę̄tǝ (Thorn [(Maurits)] [Maurits]) | Diktebepaling van de kolenlaag door meting. [N 95, 190; N 95, 191] II-5 |
27923 | een kophout plaatsen | (een kophout) zetten: zętǝ (Thorn [(Maurits)] [Zwartberg, Waterschei]) | Een voorlopige ondersteuning plaatsen tijdens de winning van een koollaag. Zie voor het object "kophout", "kopstijl" etc. het lemma Kophout. [N 95, 492; N 95, 291] II-5 |
27800 | een krijtstreep trekken | (een) krijtstreep trekken: ęjn krītstrēp trękǝ (Thorn [(Maurits)] [Winterslag, Waterschei]) | De richting in een mijngang werd op de kap aangegeven door het maken van een ±1 cm brede krijtstreep. De plaats waar deze krijtstreep moest worden gemaakt, was aangegeven op de uitbouwschets. Belangrijk was dat de krijtstreep haaks op de voet van de kap werd aangebracht. Nooit mocht men kappen op het oog in de richting leggen (MBK II pag. 42). [N 95, 855] II-5 |
23755 | een kruisje geven | een nachtkruisje geven: nachtkruutske gaeve (Thorn) | Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23707 | een kruisje op het brood maken | brood zengelen: broeed zaengele (Thorn) | Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23706 | een kruisteken maken | n kruus maake: ei kruutsteiken maken (Thorn), zich zaengele (Thorn), zich zèèngele (Thorn) | Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)] III-3-3 |
17887 | een kuil graven | een gat maken: ei gaat make (Thorn), een kuil graven: ein koel graave (Thorn) | kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)] III-1-2 |