19112 |
een lastig karakter hebbend |
lastig:
Vraag 383 is dubbel (dus 2 x 97 moet nog worden opgesplitst in twee lemmata: "persoon met een lastig karakter"; "een niet gemakkelijk, lastig karakter hebbend
lestig (L374p Thorn)
|
een lastig moeilijk karakter hebbend [niepoter, nietprut, kummelij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
grimassen maken:
grimasse make (L374p Thorn),
muilen maken:
moele make (L374p Thorn)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
22474 |
een list gebruiken |
foetelen:
foetele (L374p Thorn)
|
Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22566 |
een list gebruiken add. |
truc (zn.):
truuk (L374p Thorn)
|
Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20178 |
een miskraam krijgen |
een misval krijgen:
eine misval kriege (L374p Thorn),
opkiepen:
opkiepe (L374p Thorn)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
28352 |
een motorgat maken |
uitdiepen:
ūtdēpǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een gleuf in de vloer of in de wand van een mijngang maken die groot genoeg is om er de motor van een schudgoot in te kunnen plaatsen; bij uitbreiding ook het plaatsen van de schudgootmotor in de betreffende gleuf. Zie ook het lemma Gleuf Voor Schudgootmotor. [N 95, 628]
II-5
|
22543 |
een nieuwe knecht of meid aanleiden |
haardleiden:
haardleije (L374p Thorn)
|
Het feest dat gehouden werd als een nieuwe gehuwde meid of knecht ingewijd werd [aanleiden, haardleiden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslǭn (L374p Thorn)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
17875 |
een pak slaag geven |
afrossen:
āāfrosse (L374p Thorn),
gereten geven:
gereete gèève (L374p Thorn),
slaag geven:
slèèg gèève (L374p Thorn),
smeren:
smere (L374p Thorn)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21935 |
een pen verliezen |
een pen stoten:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
hae haet ein pen gestoeəte (L374p Thorn)
|
Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|