21887 |
eigendomsbewijs |
eigendomsbewijs:
eigedomsbewies (L374p Thorn)
|
het bewijs dat iets iemands eigendom is [vest] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
27519 |
eigennamen van de mijnen |
domaniale:
domaniale (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
emma:
emma (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
maurits:
maurits (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
In dit lemma komen de namen van mijnen aan de orde. Er zijn twee hoofdgroepen van mijnen t.w. de Nederlands Limburgse groep en de Belgisch Limburgse. Binnen de Nederlandse groep maakt men onderscheid in Staatsmijnen en particuliere mijnen. Wilhelminat de naamgeving betreft valt op dat de Nederlands-Limburgse mijnen eigennamen hebben zoals namen van leden van het Vorstenhuis Oranje, terwijl de Belgisch-Limburgse mijnen voornamelijk aangeduid worden met de naam van de plaats waar een bepaalde mijn ligt. Volgens de informant van Q 113 werd de Staatsmijn Hendrik door Schinvelders "onze kuil" genoemd. De Lauraen Julia werden ook met de term de "Eygelser kuilen" aangeduid. Het woordtype "Evence Coppée" verwijst naar een van de grondleggers van de Kempense mijnindustrie. Bovendien bestond er een Holding Group met die naam. Met "Limburg-Maas" duidt men ook wel de mijn te Eisden aan. De naam is een verwijzing naar de maatschappij die de mijn exploiteerde: S.A. des Charbonnages de Limbourg-Meuse. Alle eigennamen in het woordtype worden voor de uniformiteit met een kleine letter in plaats van een hoofdletter geschreven. [N 95, 2; monogr.]
II-5
|
24478 |
eik |
eik:
ɛi̯k (L374p Thorn),
eikenboom:
-
eikəboum (L374p Thorn)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ɛi̯kəls (L374p Thorn),
-
eikəls (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24608 |
eikvaren |
eikvaren:
idiosyncr.
eikvare (L374p Thorn),
varen:
WLD
vaaren (L374p Thorn)
|
Eikvaren (polypodium vulgare). Veren 15 tot 45 cm lang, diep ingesneden, maar met bijna gaafgerande slippen, in twee rijen op een dicht beschubde wortelstok geplaatst, ¯s winters groenblijvend. Sporendoosje in grote, ronde hoopjes op de achterkant der sli [N 92 (1982)]
III-4-3
|
27615 |
einde van de dienst |
schicht:
šext (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Uit de antwoorden blijkt dat men woordtypen als "einde schicht" en "eindsschicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 120; monogr.; N 95, 83]
II-5
|
28471 |
eitjes |
moereitjes:
mūręjkǝs (L374p Thorn)
|
De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a]
II-6
|
24142 |
ekster |
egerst:
aegers (L374p Thorn),
aegerst (L374p Thorn),
aigerst (L374p Thorn),
êgers (L374p Thorn)
|
ekster [SGV (1914)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
egerstenoog:
êgersteoug (L374p Thorn),
egerstoog:
èègers-aog (L374p Thorn),
eksteroog:
èksteraug (L374p Thorn)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
el (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)]
III-4-4
|