e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluimen uitspuwen klarken: klarken (Thorn) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluitekruid schalk: idiosyncr.  sjalk (Thorn) Fluitekruid (anthriscus sylvestris 50 tot 150 cm. De stengels zijn gegroefd en zijn hol, meestal onderaan behaard; de bladeren zijn tot 3-voudig geveerd, en zacht behaard, de omwindseltjes zijn 5-bladig; de bloemen zijn wit, zelden roze; de vruchten zij [N 92 (1982)] III-4-3
fluweel, velours velours: flūr (Thorn) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fokbeer fokbeer: fǫkbiǝr (Thorn) Mannelijk varken waarmee men fokt. [N 76, 9; N 19, 7; monogr.] I-12
fokmerrie fokmeer: fǫkmē̜r (Thorn) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
fonkelen, flonkeren flonkeren: flonkere (Thorn), fonkelen: fónkele (Thorn) levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
fooi drinkgeld: drinkgeljd (Thorn), fooi: fooi (Thorn), ps. boven de a moet nog een ? staan; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  foaj (Thorn) de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)] III-3-1
framboos framboos: mv: -ze  framboize (Thorn) [DC 13 (1945)] I-7
franciscaan bruine pater (lat.): broene pater (Thorn) Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)] III-3-3
franje franjel: fraanjel (Thorn), frānjǝl (Thorn) franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.] II-7, III-1-3