28106 |
gedeeltelijk opvullen |
blind vullen:
blind vullen (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Open ruimten in de opvulling laten. Dit werd volgens Lochtman (pag. 173) vroeger, toen er nog met de hand werd opgevuld, uit luiheid gedaan. Volgens een invuller uit Q 121 kon de term "pfuschen" ook worden gebruikt voor het verwerken van oud hout in de opvulling in plaats van stenen. Dit was ten strengste verboden omdat het mijnschade kon veroorzaken. Zie ook het lemma Een Stuk Mijngang Onopgevuld Laten, Wld II.4, pag. 82. [N 95, 553; N 95, 554; monogr.; div.]
II-5
|
19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
gedinke (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
gedouptj waere (L374p Thorn)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17546 |
gedrongen postuur |
gedrongen postuur:
hae haet e gedrónge posteur (L374p Thorn)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19046 |
geduld |
geduld:
höb gedöldj (L374p Thorn)
|
Hoe zegt men: Heb nou toch geduld, jongen! [N I (1964)]
III-1-4
|
19256 |
gedupeerd |
geleverd:
geleverjd (L374p Thorn)
|
veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23666 |
gedurige aanbidding |
eeuwigdurende aanbidding:
ieewig doorendje aanbaejing (L374p Thorn)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
gewillig:
gewillig (L374p Thorn),
onderdanig:
óngerdaanig (L374p Thorn)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgorsje:
geilgöstjə (L374p Thorn),
gele geuts:
geust? Ook schriever, zie daar
gèèle geust (L374p Thorn),
schrijver:
vanwege zn bekraste eitjes
sjriever (L374p Thorn)
|
geelgors [Roukens 03 (1937)] || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gèèl verf (L374p Thorn),
gèèlverf (L374p Thorn),
gêêlvèrf (L374p Thorn)
|
geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|