e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glijden glijden: glieje (Thorn, ... ), glitschen (du.): glitsje (Thorn), glitsen: glitsje (Thorn), sleuren: slèùre (Thorn), slöre (Thorn) glijden [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-1-2, III-3-2
glimlachen glimlachen: glimlache (Thorn), monkelen: monkele (Thorn) onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm glimworm: ideosyncr.  glimworm (Thorn), WLD  glimworm (Thorn), gloeiworm: ideosyncr.  gleujwörm (Thorn), lichtkever: WLD  lichtkèèver (Thorn), nachtlichtje: nachtleechtje (Thorn), pee: pe (Thorn), sic  pe (Thorn) glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)] III-4-2
gloria gloria (lat.): glorija (Thorn) De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gluiperd gluiperd: gluuperd (Thorn) een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] III-1-4
gluiperig gluiperig: gluuperig (Thorn), huichelachtig: huichelegtig (Thorn) huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4
god de vader god de vader: god de vader (Thorn) God de Vader. [N 96D (1989)] III-3-3
godsdienstonderricht op zondag godsdienstonderricht: godsdeenstòngerricht (Thorn) Het godsdienstonderricht dat vroeger op zondagmiddag vóór het lof (d.w.z. van 14.30 tot 15.00 uur) werd gegeven aan jongeren die van school af waren). [N 96D (1989)] III-3-3
godslamp godslamp: gaodslamp (Thorn), godslamp (Thorn) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
godslasteren godslasteren: gaodslasteren (Thorn) Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)] III-3-3