e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
godslastering godslastering: gaodslastering (Thorn) Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)] III-3-3
goed dak goed dak: gōt dāk (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Een goed dak laat bij het afkloppen een scherpe, helle klank horen. Het bestaat uit vaste steen. [N 95, 890] II-5
goed groeiend varken het goed doen: (het varken) dø̜i̯t ǝt gōt (Thorn) [N 76, 17; JG 1a] I-12
goed opschieten met zijn werk goed opschieten: good opsjeete (Thorn), good opsjete (Thorn) goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)] III-1-4
goedaardige droes droes: drus (Thorn  [(kwaad en goedaardig)]  ) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer √®√®n week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede grazer goed weischaap: gōt węi̯šǭp (Thorn) [N 77, 19] I-12
goede vrijdag goede vrijdag: gooje vriedig (Thorn, ... ) De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede week goede week: gooj waek (Thorn), gooj week (Thorn) De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede- opbrengst geven (is goed) verschaard/verschoren: vǝršērt (Thorn) Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4
goedkoopste rang in een schouwburg uilenkot: ulekot (Thorn) De goedkoopste rang in een schouwburg [uilekot]. [N 90 (1982)] III-3-2