e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grondzeiler dwergmolen: dwęrǝxmø̄lǝ (Thorn) Bovenkruier waarvan de zeilen alleen vanaf de begane grond kunnen worden bediend. Dit molentype is dus niet voorzien van een galerij of een molenberg. [N O, 32c] II-3
groot in zijn soort bonk: bônk (Thorn) iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)] III-4-4
grootjuffer begijnoverste: begien uëverste (Thorn) De overste van een begijnhof [grootjuffer]. [N 96D (1989)] III-3-3
grootmoeder grootje: groôtje (Thorn), grootmoeder: groitmoodər (Thorn), groitmóódər (Thorn, ... ), groôtmoder (Thorn) grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootouders grootouders: weinig gebruikt  groitaojərs (Thorn) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootte grootte: gruûdje (Thorn) grootte [SGV (1914)] III-4-4
grootvader grootvader: groitvaadər (Thorn), groitvadər (Thorn, ... ) grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootx groot: groit (Thorn) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote deuren van de schaapsstal schaapspoorten: (enk)  šǭpspōrt (Thorn) [N 78, 29] I-12
grote egelskop duiker: idiosyncr.  duuker (Thorn) Grote egelskop (sparganium ramosum 40 tot 150 cm grote plant. De stengels zijn vertakt; de bladeren zijn driehoekig; de vrouwelijke bloemen in 1 tot 3 bolvormige bloeiwijzen onderaan, de mannelijke bovenaan. Bloeitijd van juli tot september (driekant, w [N 92 (1982)] III-4-3