id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20607 | havermoutpap | havermoutepap: havermoutepap (Thorn) | Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
33994 | haverzak | kopzak: kǫp˲zak (Thorn) | Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.] I-10 |
24480 | hazelaar | hazenotenstruik: hasenotestroek (Thorn) | hazelstruik [SGV (1914)] III-4-3 |
21000 | hazelnoot | hazenoot: hasenoot (Thorn) | hazelnoot [SGV (1914)] III-4-3 |
24320 | hazenleger | leger: lager (Thorn), WLD leger (Thorn), pot: pot (Thorn) | Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || Leger, vaste ligplaats van een haas [N 94 (1983)] III-4-2 |
21897 | hebzuchtig | hebberig: hebberig (Thorn) | een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] III-3-1 |
19534 | hecht van een mes | metssteel: metssteel (Thorn), steel: steel (Thorn) | handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || heft [SGV (1914)] III-2-1 |
24988 | heen en weer (bewegen) | klotsen: klotse (Thorn), op en af: Hierbij komen soms vergelijkingen te pas, die wel een beetje banaal zijn om neer te schrijven? hae luiptj op en aaf (Thorn), zwiepen: zwiepe (Thorn) | heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] || sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
17857 | heen en weer draaien | draaien: zit neet te drèje (Thorn) | Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
17865 | heen en weer schuiven | wemelen: wiemele (Thorn), wiebelen: wiebele (Thorn) | Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)] III-1-2 |