25262 |
hond, maat van 1400 m2 of 100 roeden |
vrecht:
vrecht (L374p Thorn)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 1400 vierkante meter, dat is 100 roeden [hond] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
honskoìj (L374p Thorn)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
24687 |
hondsdraf |
duivelsnaaigaren:
idiosyncr.
duuvelsnejgare (L374p Thorn),
hondsdraf:
WLD
hondsdraf (L374p Thorn)
|
Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20614 |
honger hebben |
fei hebben:
feije höbbe (L374p Thorn),
honger hebben:
hónger höbbe (L374p Thorn)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerachtig:
hóngerechtig (L374p Thorn),
uitgehongerd:
oetgehungerdj (L374p Thorn)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
28524 |
hongerzwerm |
hongerzwerm:
hoŋǝrzwɛrm (L374p Thorn)
|
Bijenvolk dat door de honger gedreven, kast of korf verlaat. Wanneer er in de woning geen druppel honing en korrel stuifmeel meer is, besluit het bijenvolk tot massale vlucht. Door het feit dat de bijen geen gevulde honingblaasjes hebben, steken zij snel en geducht. Een hongerzwerm komt echter slechts sporadisch voor. [N 63, 37c; N 63, 37e]
II-6
|
21043 |
honing |
honing:
honeŋ (L374p Thorn),
hōneŋ (L374p Thorn)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28549 |
honing halen uit klaver, linde enz |
vliegen op:
vlēgǝ op (L374p Thorn)
|
Het verzamelen van honing en stuifmeel door de bijen uit klaver, linde enz. [N 63, 51; Ge 37, 81]
II-6
|
28665 |
honing zeven |
zeven:
zēvǝ (L374p Thorn)
|
Het zeven van de honing tijdens het slingeren. Door een zeef aan de tapkraan te hangen kan men de druipende honing al reinigen. De in de honing achtergebleven zegels, broed, wasdeeltjes en andere onzuiverheden licht men eruit. Bij voorkeur zeeft men tweemaal tijdens het slingeren. Platte zeven geven vrij veel verlies en raken spoedig verstopt. Men kent ook bolvormige en puntvormige honingzeven. [N 63, 127a; Ge 37, 177; monogr.]
II-6
|
28684 |
honingbak |
bak:
bak (L374p Thorn)
|
Opvangbak bij het slingeren voor gezeefde honing. Men kan hiervoor ieder willekeurig vat, een emmer (liefst geen zinken, gegalvaniseerde of koperen maar wel een roestvrij stalen), een kuip of pot gebruiken. [N 63, 127c; monogr.]
II-6
|