18259 |
jak |
basquine (fr.):
baskin (L374p Thorn),
jak:
jak (L374p Thorn)
|
vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
afgunstig:
aafgunstig (L374p Thorn),
jaloers:
sjaloers (L374p Thorn)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
jam:
jèm (L374p Thorn),
zjem (L374p Thorn)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19039 |
jammer |
doodzonde:
het is doadzunj (L374p Thorn),
jammer:
het is jaomer (L374p Thorn),
zonde:
het is zunj (L374p Thorn)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
19927 |
janken |
janken:
ideosyncr.
janke (L374p Thorn)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
21146 |
janplezier |
janplezier:
janplezier (L374p Thorn)
|
een grote open wagen met dwarsbanken [bankwagen, sjarban, jan-plezier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22435 |
jarig zijn |
<naam>:
hĕ hĕt murgə naamsdaag (L374p Thorn),
jarig zijn:
jaorig zeen (L374p Thorn),
verjaardag vieren:
verjaodaag vere (L374p Thorn)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18752 |
jas |
jas:
jas (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Eisden]),
kuiljas:
kuljas (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Jas die de mijnwerker als bovenkleding draagt. Het "putjasje" dat men in L 417 kent, heeft twee binnenzakken: één voor het eten en één voor de mijnlamp. [N 95, 64; Vwo 139]
II-5
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
enne jas (L374p Thorn)
|
jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
jasje:
jeske (L374p Thorn)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|