e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

Gevonden: 6288
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
avondwake avondmis: aovendjmès (Thorn) De dienst gehouden op de avond voorafgaand aan de begrafenis. [N 96D (1989)] III-3-3
azijn azijn: azien (Thorn), edik: èèk (Thorn), éék (Thorn) azijn [DC 35 (1963)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baai baai: bāj (Thorn) Dik en grof wollen weefsel, op molton gelijkend flanel, meestal donkerrood, ook wel bruin, geel of blauw van kleur, waarvan onderkleren, vrouwenrokken, hemden voor zeelieden en boeren worden gemaakt (Van Dale, pag. 229). [N 62, 91; Gi 1.IV, 54; MW] II-7
baantje glijden op het ijs sleuren: sleure (Thorn), slèùre (Thorn), (als fr. "fleur").  sleure (Thorn), (middelste "ê"heeft de klank van het woordje "eh"bij aarzelende sprekers).  slêhre (Thorn), slidderen: sliddere (Thorn) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-3-2
baard baard: baart (Thorn), vlimmen: vlømǝ (Thorn), zwerm: (mv)  zwɛrmǝ (Thorn) baard [DC 01 (1931)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, II-6, III-1-1
baard(jes) baard: Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  baard (Thorn) Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): baardjes (4) [N 93 (1983)] III-3-2
baarmoeder baarmoeder: baarmoder (Thorn, ... ) baarmoeder [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1
baarmoeder van de koe draagmoer: drāxmōr (Thorn) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
babbelaar babbelaar: babbeleêr (Thorn), babbelèr (Thorn) babbelaar [SGV (1914)] || babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] III-2-3
baby, zuigeling get jongs: get jòngs (Thorn) pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)] III-2-2