24061 |
avondwake |
avondmis:
aovendjmès (L374p Thorn)
|
De dienst gehouden op de avond voorafgaand aan de begrafenis. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
azien (L374p Thorn),
edik:
èèk (L374p Thorn),
éék (L374p Thorn)
|
azijn [DC 35 (1963)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28741 |
baai |
baai:
bāj (L374p Thorn)
|
Dik en grof wollen weefsel, op molton gelijkend flanel, meestal donkerrood, ook wel bruin, geel of blauw van kleur, waarvan onderkleren, vrouwenrokken, hemden voor zeelieden en boeren worden gemaakt (Van Dale, pag. 229). [N 62, 91; Gi 1.IV, 54; MW]
II-7
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
sleuren:
sleure (L374p Thorn),
slèùre (L374p Thorn),
(als fr. "fleur").
sleure (L374p Thorn),
(middelste "ê"heeft de klank van het woordje "eh"bij aarzelende sprekers).
slêhre (L374p Thorn),
slidderen:
sliddere (L374p Thorn)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
baart (L374p Thorn),
vlimmen:
vlømǝ (L374p Thorn),
zwerm:
(mv)
zwɛrmǝ (L374p Thorn)
|
baard [DC 01 (1931)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131]
I-4, II-6, III-1-1
|
22196 |
baard(jes) |
baard:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
baard (L374p Thorn)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): baardjes (4) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17720 |
baarmoeder |
baarmoeder:
baarmoder (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
baarmoeder [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
draagmoer:
drāxmōr (L374p Thorn)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
babbeleêr (L374p Thorn),
babbelèr (L374p Thorn)
|
babbelaar [SGV (1914)] || babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20278 |
baby, zuigeling |
get jongs:
get jòngs (L374p Thorn)
|
pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)]
III-2-2
|