24655 |
kattedoorn |
ossenbreker:
idiosyncr.
ossebraeker (L374p Thorn)
|
Kattedoorn (ononis spinosa). Heeft opgerichte, ten dele houtige, stevig gedoornde stengels, de stengels zijn één- of tweezijdig behaard, de plant heeft minder sterk behaarde blaadjes en buiten de kelk uitstekende vruchten (viltforst, hetegaal, berenoor, o [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25301 |
kattekop, maat van 187,5 liter |
kattenkop:
kattekop (L374p Thorn)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 187,5 liter [kattekop, ketskop, achtje, kloon] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24786 |
kattekruid |
kattekruid:
idiosyncr.
kattekroed (L374p Thorn)
|
Kattekruid (nepeta cataria 40 tot 100 cm grote plant. De stengels staan rechtop en zijn dicht behaard; de bladeren zijn eivormig spits, de bladrand is gekarteld of getand; de bloemen staan in lange trossen aan het eind van de stengel en in gesteelde zij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24662 |
kattenstaart |
dondertoer:
omdat het in de kroetwusj gebruikt werd ...
dondertoeur (L374p Thorn),
kattenstaart:
idiosyncr.
kattestert (L374p Thorn),
WLD
kattestert (L374p Thorn)
|
kattestaart || Kattestaart (lythrum salicaria 50 tot 150 cm grote plant. De stengels staan rechtop, zijn kantig en zijn meer of minder behaard; de bladeren zijn tegenoverstaand of in kransen en lancetvormig. De bloemen groeien in lange aren, zijn 6-tallig en purperroo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20076 |
kattenstaartamarant |
kattenstaart:
idiosyncr.
kattestert (L374p Thorn)
|
Kattestaart amarant (amaranthus caudatus). Bloemen in lange, donkerrode of gele, later sierlijk overhangende aren. De bladeren zijn smal eivormig en spits (kattestaart, lammestaart, vossestaart, hazeklauw). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24179 |
kauw |
dool:
daol (L374p Thorn),
dèèlke, dölke, daol (L374p Thorn),
dooltje:
dèèlke, dölke, daol (L374p Thorn),
dölke (L374p Thorn)
|
Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] || kauw || kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
fijnmalen:
?t voodsel met de tenj fien malen
fien malen (L374p Thorn),
knauwelen:
knáwwele (L374p Thorn)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kazuifel (L374p Thorn),
kazuufel (L374p Thorn)
|
Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
la(ai):
lāi̯ (L374p Thorn)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
käl (L374p Thorn),
strot:
stroit (L374p Thorn),
stru.ət (L374p Thorn),
strôôt (L374p Thorn)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|