23779 |
kerstkribbe |
kribbetje:
kribke (L374p Thorn),
kripke (L374p Thorn)
|
Een kerstkribbe [et kribche]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22668 |
kerstlied |
kerstliedje:
keesleedje (L374p Thorn),
keesleetje (L374p Thorn)
|
Een lied dat in de kersttijd veel gezonden wordt [leis, kerstliedje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22690 |
kerstliederen zingen |
kerstliedjes zingen:
keesleedjes zinge (L374p Thorn)
|
Kerstliederen zingen [leisen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
keesemès (L374p Thorn),
keesmis (L374p Thorn)
|
Kerstmis [Krismes, Kriësmes, Keersemes, Korsmes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23770 |
kerstnacht |
kerstnacht:
keesnach (L374p Thorn),
keesnacht (L374p Thorn)
|
De nacht van 24 op 25 december waarin Christus geboorte herdacht wordt, kerstnacht [krisnach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20077 |
kerstroos |
kerstroos:
WLD (verkortingsboogje boven a )
kerstroas (L374p Thorn),
winterroos:
idiosyncr.
wintjerroeəs (L374p Thorn)
|
Kerstroos (Helleborus niger L.). De kelkbladeren zijn wit of rozerood. De bladeren blijven ¯s winters meestal groen. Het is een Alpenplant en wordt veel gekweekt in tuinen. Bloeitijd in november tot februari. De zwarte wortelstok is vergiftig (winterroos, [N 92 (1982)]
III-2-1
|
23775 |
kerststal |
kerststal:
keesstal (L374p Thorn),
keestalle (L374p Thorn)
|
Een kerststal. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27690 |
ketelhuis |
ketelhuis:
kijtǝlhūs (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Emma]),
kiǝtǝlhūs (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Plaats waar de stoomketels van de mijn zich bevinden. Zij produceren stoom voor de aandrijving van generatoren en persluchtcompressoren. [N 95, 17; monogr.]
II-5
|
22560 |
ketelmuziek maken |
ezeldrijven:
aezel drieve (L374p Thorn),
ezel drieve (L374p Thorn)
|
Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)] || Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
26667 |
ketsen, molenkar varen |
molenkar varen:
[molenkar] vārǝ (L374p Thorn)
|
Zakken graan of meel ophalen en thuisbrengen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord ømolenkarŋ het lemma ɛmolenkarɛ.' [N O, 38q; Vds 267; Jan 259; Coe 238; Grof 264]
II-3
|