24184 |
kievit |
kievit:
keewit (L374p Thorn)
|
kievit (31 ronde vleugels; kuifje; bekend van de eierenraperij [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kezel (L374p Thorn)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
18893 |
kiezen |
uitkiezen:
oetkeze (L374p Thorn),
uitzoeken:
oetzeuke (L374p Thorn)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29785 |
kijkgat |
kijkgat:
kī̄k˲gāt (L374p Thorn)
|
Elk van de in het gewelf van de kamers van een vlamoven aangebrachte kijkgaten die, door het wegnemen van een deksel, de mogelijkheid bieden in de oven te kijken. In L 270 was het kijkgat tevens luchtgat. Het luchten en brandproef nemen noemde men in L 270: luchten (lø̜xt\). In de ouderwetse handpannenfabrieken in L 270 werd een olielampje met dubbele luchtstroom gebruikt bij het controleren van de pannen in de ovens. Men noemde dit een ɛquinquetɛ - Tegels Dialek, pag. 93.' [monogr.]
II-8
|
24337 |
kikker |
kwakkerd:
kwakkert (L374p Thorn),
kwakərt (L374p Thorn)
|
kikvors, puit [RND] || kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kwakkerdengeut:
kwakkertegoit (L374p Thorn),
kwakərtəgo.ət (L374p Thorn)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)geut, gegeut:
kwakkertegoit (L374p Thorn),
kwakərtəgo.ət (L374p Thorn)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND]
III-4-2
|
26184 |
kikkers |
gekken:
gɛkǝ (L374p Thorn),
kwekkerten:
kwękǝrtǝ (L374p Thorn)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|
24309 |
kikkervisje |
koelkop:
koelkop (L374p Thorn)
|
kikkervisje [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
17600 |
kin |
kin:
kin (L374p Thorn)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|