e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kindje jezus jezuskindje: jezuskindje (Thorn) Het Jezuskind, het kind(je) Jezus, Jezuke. [N 96D (1989)] III-3-3
kinds kinds: kinds (Thorn, ... ) door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)] III-2-2
kinketting kiefketting: kēu̯kęteŋ (Thorn), kinketting: kenkęteŋ (Thorn) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: kiekhoost (Thorn) kinkhoest [SGV (1914)] III-1-2
kinnebak kinnebakkes: kinnəbakkus (Thorn) kinnebak [DC 01 (1931)] III-1-1
kip, maat van 18,5 kilo kip: kip (Thorn) de maat die een gewicht aangeeft van 18 1/2 kg [kip] [N 91 (1982)] III-4-4
kipkap hoofdkaas: huidkiees (Thorn), kipkap: kipkap (Thorn) Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)] III-2-3
kipkar rolwagen: rǫlwāgǝ (Thorn) Wagon met kantelbare laadbak, die over smalspoor wordt voortbewogen en tot op heden wordt gebruikt voor het vervoer van de gedolven grondstof naar de voorraadplaats of de maalmachines. De kipkar (L 270) was een karretje met twee wielen, bak en stuurboom dat via smalspoor over de brug naar de stortplaats werd gereden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbrugɛ.' [N 98, 49; monogr.] II-8
kippen hoender: hō.ndǝr (Thorn), hōndǝr (Thorn), omkippen: omkipǝ (Thorn) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] || De kruiwagen of het ijzeren kipwagentje omgooien met als doel de lading ervan te storten. [monogr.] I-12, II-8
kippen -kinderwoord tietjes: titǝkǝs (Thorn) [N 19, 38; monogr.] I-12