e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

Gevonden: 6288
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bal gehakt frikadel: frikkedel (Thorn) Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)] III-2-3
balanceerrijn balanceerrijn: balansērrīnǝ (Thorn) De balanceerrijn, meestal een rijn met twee takken, hangt in de windmolen in evenwicht op de top van de stilstaande spil. Bij de watermolen balanceert de rijn op de punt van het staakijzer. Zie ook afb. 79. De engelse (balanceer)rijn bestaat uit twee bolvormige rijnen die ineen passen. De kleine bol op het staakijzer of de kleine spil, de binnenrijn of kleine rijn, heeft twee takken waarop de grotere bol in de loper, de buitenrijn of grote rijn, balanceert. De loper kan op zijn beurt balanceren op de twee takken van de grote rijn (Vanderspickken, pag. 36). [N O, 15c; A 42A, 21; Coe 102] II-3
baldadig (persoon) baldadig: baldadig (Thorn), rauw: roewe (Thorn) wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)] III-1-4
baldakijn hemel: heemel (Thorn), hemel (Thorn) De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)] III-3-3
balkenbrij balkenbrij: (kroepoet).  balkebrie∂ (Thorn), klets van de vot: Omdat als de hete balkenbrij op schalen en borden wordt geschept, is deze van boven ongelijk. Dan dompelt men de hand in koud water en kletst er mee boven op de hete blakenbrij zo dat alles effen en gelijk wordt. Vandaar bovenstaande benaming.  klets van de vot (Thorn), kruipuit: kroepoet (Thorn), panharst: panaas (Thorn), panhaas (Thorn), stopperdewop: (hËËt).  stŏpperdewòp (Thorn), tuut: tuut (Thorn), (hËËt).  tūūt (Thorn) balkenbrij [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)] III-2-3
balletje bij het bikkelen marmel: marmel (Thorn), marveltje: mervelke (Thorn) Het balletje of de knikker. [N R (1968)] III-3-2
balorig koppig: koppig (Thorn) niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4
balzak buidel: bujël (Thorn), zak: zak (Thorn, ... ) balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1
band reep: ręjp (Thorn) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
band, lint band: banjtj (Thorn), lint: lenjtj (Thorn) Lintvormig weefsel van katoen, linnen, fluweel enz. ter afboording, versiering of versteviging. [N 62, 58d; N 62, 58c; Gi 1.IV, 55; Gi 1.IV, 56; monogr.] II-7