20688 |
bal gehakt |
frikadel:
frikkedel (L374p Thorn)
|
Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26483 |
balanceerrijn |
balanceerrijn:
balansērrīnǝ (L374p Thorn)
|
De balanceerrijn, meestal een rijn met twee takken, hangt in de windmolen in evenwicht op de top van de stilstaande spil. Bij de watermolen balanceert de rijn op de punt van het staakijzer. Zie ook afb. 79. De engelse (balanceer)rijn bestaat uit twee bolvormige rijnen die ineen passen. De kleine bol op het staakijzer of de kleine spil, de binnenrijn of kleine rijn, heeft twee takken waarop de grotere bol in de loper, de buitenrijn of grote rijn, balanceert. De loper kan op zijn beurt balanceren op de twee takken van de grote rijn (Vanderspickken, pag. 36). [N O, 15c; A 42A, 21; Coe 102]
II-3
|
18950 |
baldadig (persoon) |
baldadig:
baldadig (L374p Thorn),
rauw:
roewe (L374p Thorn)
|
wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23866 |
baldakijn |
hemel:
heemel (L374p Thorn),
hemel (L374p Thorn)
|
De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20695 |
balkenbrij |
balkenbrij:
(kroepoet).
balkebrie∂ (L374p Thorn),
klets van de vot:
Omdat als de hete balkenbrij op schalen en borden wordt geschept, is deze van boven ongelijk. Dan dompelt men de hand in koud water en kletst er mee boven op de hete blakenbrij zo dat alles effen en gelijk wordt. Vandaar bovenstaande benaming.
klets van de vot (L374p Thorn),
kruipuit:
kroepoet (L374p Thorn),
panharst:
panaas (L374p Thorn),
panhaas (L374p Thorn),
stopperdewop:
(hËËt).
stŏpperdewòp (L374p Thorn),
tuut:
tuut (L374p Thorn),
(hËËt).
tūūt (L374p Thorn)
|
balkenbrij [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22707 |
balletje bij het bikkelen |
marmel:
marmel (L374p Thorn),
marveltje:
mervelke (L374p Thorn)
|
Het balletje of de knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
19351 |
balorig |
koppig:
koppig (L374p Thorn)
|
niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17716 |
balzak |
buidel:
bujël (L374p Thorn),
zak:
zak (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
32309 |
band |
reep:
ręjp (L374p Thorn)
|
In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.]
II-12
|
28845 |
band, lint |
band:
banjtj (L374p Thorn),
lint:
lenjtj (L374p Thorn)
|
Lintvormig weefsel van katoen, linnen, fluweel enz. ter afboording, versiering of versteviging. [N 62, 58d; N 62, 58c; Gi 1.IV, 55; Gi 1.IV, 56; monogr.]
II-7
|