e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleisteker leemsteker: lęjmštē̜kǝr (Thorn), pannenkletser: panǝklę ̞tsǝr (Thorn) Arbeider die de klei voor bakstenen, dakpannen en greswaren steekt en in voorkomende gevallen ook op het vervoermiddel laadt. [N 98, 28; monogr.] II-8
klemtouw touwtje: tø̜jkǝ (Thorn) Touw waarmee men de neep los kan trekken. [N O, 25r] II-3
klepbroek boks met klep: boks met klep (Thorn) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepel klepel: kliepel (Thorn), kliëpel (Thorn) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klepklok kleine klok: klein klok (Thorn) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen trumpen: trumpe (Thorn, ... ) Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppers kleppers: klepper (Thorn, ... ) Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2
klerenbundel pungel: pøŋǝl (Thorn  [(Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]) De bundel kleren van een mijnwerker die via een katrolsysteem tegen het plafond wordt opgehangen. [N 95, 58] II-5
kletsen wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wawwele (Thorn), zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zwetse (Thorn) praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] III-3-1
kletsoor krekkesjool: krekkesjool (Thorn) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10