18004 |
koorts |
koorts:
kors (L374p Thorn),
korsə (L374p Thorn)
|
koorts [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
23563 |
koorzanger |
koorzanger:
koeerzenger (L374p Thorn),
zanger:
zenger (L374p Thorn)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33806 |
koot |
koot:
kōǝt (L374p Thorn)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
19856 |
kop |
varkenskop:
vɛrkǝskop (L374p Thorn)
|
[N 76, 11; monogr.]
I-12
|
29873 |
kop van de dakpan |
kop:
kǫp (L374p Thorn)
|
De bovenkant van de pan met de uitstulping waarmee deze over de panlat gehaakt kan worden. [monogr.]
II-8
|
27995 |
kop van de pijler |
boven in de pijler:
boavǝ en dǝ pęjlǝr (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kop pijler:
kǫp [pijler] (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Het einde van de pijler, in het algemeen tevens het hoogste punt van de pijler. De woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma Pijler. [N 95, 280]
II-5
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (L374p Thorn)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
25305 |
kop, maat van 5 liter |
halve tob:
(vloeistof).
halve tob (L374p Thorn)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 5 lier [kop, kwartier] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21411 |
kopen |
kopen:
kaupə (L374p Thorn)
|
kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
28230 |
koperen mijnlamp |
koperen lamp:
koapǝrǝ lamp (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Zwartberg, Waterschei]),
koperen mijnlamp:
koapǝrǝ mīnlamp (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Uit koper, volgens Lochtman (pag. 47) ook uit messing vervaardigde benzinelamp. In de Nederlandse mijnen was de koperen lamp een onderscheidingsteken dat door iedereen die opzichter of hoger was, werd gedragen. In de mijnen van Zwartberg en Waterschei kon men volgens de invuller uit L 417 aan de koperen mijnlamp de ingenieurs herkennen. Naast de controle op mijngas was de koperen mijnlamp, aldus een respondent uit Q 113, ook nodig toen men nog met het kompas de richting moest aangeven. Een ijzeren lamp zou het kompas laten afwijken van het noorden. [N 95, 262a; N 95, 262b; N 95, 129; monogr.; N 95, 242]
II-5
|