e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeuw leeuw: leêw (Thorn) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leeuwenbek leeuwenbek: WLD  lĭĕwebekke (Thorn), leeuwenbekje: idiosyncr.  liəwebekske (Thorn) Leeuwenbekje (antirrhinum majus). De onderste bladeren staan bijna altijd kruisgewijs, de bovenste verspreid. Grote (ruim 3 cm), verschillend gekleurde bloemen met korte, brede kelkbladeren. De bloemen staan in trossen aan de stengeltoppen (kalfssnuit, kn [N 92 (1982)] III-4-3
leewater leewater: lęi̯wātǝr (Thorn) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
lege eerste koe brul: brøl (Thorn), guste koe: gø̜stǝ [koe] (Thorn) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
lege maiskolf maïsafval: męi̯šāfal (Thorn) Het lege vruchtbeginsel van de maïsplant; de kolf waar de maïskorrels van zijn afgehaald. Omschrijvingen zoals "lege kolf" zijn niet opgenomen. [N Q, 24] I-4
lege wagen lege wagen: lęgǝ wāgǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) [N 95, 673a; monogr.] II-5
leggen leggen: (zachte k)  lègge (Thorn) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legnest est: ęst (Thorn), nest: nęst (Thorn) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei(en) lei(en): leie (Thorn), leiendak: leijedaak (Thorn) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
leiden laten dekken: lǭtǝ dɛkǝ (Thorn), leiden: lɛi̯ǝ (Thorn) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11