| 17561 |
been, beenderen |
knook:
knēūek (L374p Thorn),
knoak (L374p Thorn),
schenk:
sjink (L374p Thorn),
sjinke (L374p Thorn)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklau̯ (L374p Thorn)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
| 19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
satan:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
satans (L374p Thorn)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20487 |
beet, hap |
bof:
bôof (L374p Thorn),
flinke hap:
flinke hap (L374p Thorn)
|
hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18536 |
bef |
bavette (fr.):
bavet (L374p Thorn)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18993 |
begeerte |
geer:
gear (L374p Thorn)
|
een groot verlangen naar iets, een sterke wens [geerte, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 23868 |
begeleider van het baldakijn |
hemelwacht:
heemelwacht (L374p Thorn)
|
De begeleiders van de hemel, bijvoorbeeld vier leden van de schutterij [hiëmelwach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 18885 |
begeren |
begeren:
begeare (L374p Thorn),
begèère (L374p Thorn)
|
sterk wensen, verlangen koesteren naar [begeren, geren, lusten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18997 |
begerig |
begerig:
begearig (L374p Thorn),
begèèrig (L374p Thorn)
|
sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 24092 |
begijn |
begijn:
begien (L374p Thorn)
|
De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|