e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manen manen: mānǝ (Thorn) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
manenstrang manenstrang: mānǝstraŋk (Thorn) Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25] I-9
manier manier: maneer (Thorn), meneer (Thorn) de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)] III-1-4
manken hompelen: hómpele (Thorn), kreupelen: kreupele (Thorn) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2
mankeren mankeren: mankeere (Thorn), mankere (Thorn, ... ), schelen: sjêle (Thorn) mankeren [SGV (1914)] || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2
mannelijk geslachtsorgaan geslachtsorgaan: geslachtsorgaan (Thorn), zak: zak (Thorn) mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)] III-1-1
mannelijk jong van de geit bokje: bøkskǝ (Thorn) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf stier: stīr (Thorn), stierenkalf: stīrǝ[kalf] (Thorn), stierkalf: stir[kalf] (Thorn), var: vɛr (Thorn) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen rund: rønt (Thorn) Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15] I-11
mannelijk kuiken haantje: hē̜nkǝ (Thorn) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12