21348 |
nors |
nors:
nors (L374p Thorn),
onvriendelijk:
ónvrïntjelik (L374p Thorn)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
noten slaan:
ideosyncr.
neut slaon (L374p Thorn),
WLD
neut slaon (L374p Thorn)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33501 |
notendop |
schaal:
WLD
sjaal (L374p Thorn)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|
21706 |
notulen |
notulen:
notule (L374p Thorn),
notulen (L374p Thorn)
|
het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23670 |
noveen |
noveen (<lat.):
noveen (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19299 |
nutteloze arbeid verrichten |
nergens op stalen:
det staaljd nöages op (L374p Thorn)
|
nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18938 |
obstakel |
ongerief:
ongereef (L374p Thorn)
|
iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]:
smörges (L374p Thorn),
veuəre middig (L374p Thorn),
⁄s mərges (L374p Thorn),
ochtend:
mörge (L374p Thorn)
|
s morgens) [N 91 (1982)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
23936 |
octaaf |
octaaf (<fr.):
octaaf (L374p Thorn)
|
Een octaaf, periode van 8 dagen ter viering van een groot kerkelijk feest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24947 |
oever |
kant:
kanjt (L374p Thorn),
kantj (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn),
oever:
over (L374p Thorn),
schoor:
sjo?r (L374p Thorn)
|
oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] || oeverhelling [SGV (1914)]
III-4-4
|