23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kirkhofmoor (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17917 |
omhelzen |
lief houden:
leef hoaje (L374p Thorn)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
stijgen:
stiege (L374p Thorn),
stijge (L374p Thorn)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
koker:
kǭkǝr (L374p Thorn)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
29056 |
omslag |
vleugel:
vlȳǝgǝl (L374p Thorn)
|
Omgebogen of overgeslagen boord van de dakpan. De omslag aan de pan buigen noemde men in L 270: de omslag deraan strijken (d\n ømēlāx˱ d\rān ētrī̄k\). [monogr.]
II-8
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (L374p Thorn)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
ómtrek (L374p Thorn),
ômtrek (L374p Thorn)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25087 |
onbelangrijk |
min:
min (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
niets waard:
niks wéért (L374p Thorn),
onbelangrijk:
ónbelangrik (L374p Thorn),
ônbelangriek (L374p Thorn),
weinig:
weinig (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)] || niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
onbeleefd:
onbelaefjd (L374p Thorn),
onbeleeftj (L374p Thorn)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
boers:
boers (L374p Thorn),
lomp:
lomp (L374p Thorn),
lómp (L374p Thorn)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|