25094 |
op een rij zetten |
op een rij zetten:
op ein rie zétte (L374p Thorn),
schikken:
sjikke (L374p Thorn)
|
op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op een hondsdrafje:
op een hondsdrafje (L374p Thorn
[(onregelmatige stap of draf als bij een hond)]
),
op een hondsdrafje lopen:
op ein hónsdrefke (L374p Thorn)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
I-9, III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
opperen:
ǫpǝrǝ (L374p Thorn)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
op de klater (gaan):
ǫp ǝ klātǝr (L374p Thorn),
op de loop (gaan, zijn):
ǫp ˲dǝ lø̜i̯p (L374p Thorn),
op hol (gaan):
ǫp hǫl (L374p Thorn)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
27658 |
op keuring gaan |
gekeurd worden:
gǝkø̜̄rtj wę̄rǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Julia])
|
[N 95, 967; monogr.]
II-5
|
22460 |
op kraamvisite gaan |
naar het kindje gaan kijken:
nao het kindje gaon kieke (L374p Thorn),
suikerbeschuit gaan:
soekerbesjuut gaon (L374p Thorn)
|
Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
in huisten zetten:
en hūst ˲zętǝ (L374p Thorn)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
21197 |
op reis gaan |
op reis zijn:
hae is op reis (L374p Thorn)
|
op reis gegaan zijn [te mantij zijn] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23675 |
op retraite gaan |
op retraite (fr.) gaan:
op retrait gaon (L374p Thorn),
op retraite (fr.) zijn:
op retraete zien (L374p Thorn)
|
In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32920 |
op rijen zetten |
reken:
rē̜kǝ (L374p Thorn),
vloten:
vlǭtǝ (L374p Thorn)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|