e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opzetteugel opzetteugel: opzetteugel (Thorn) Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33] I-10
opzichter opzichter: opzextǝr (Thorn  [(Maurits)]   [Emma]), stijger: štīgǝr (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Laagste rang bij het toezichthoudend personeel in het ondergronds bedrijf. De porion koppelt de opdracht van de ploegbaas aan die van de toezichter en hij is verplicht een in verlegenheid verkerende arbeider de helpende hand toe te steken (Defoin pag. 189). De opzichter is te herkennen aan zijn meterstok (zie het lemma Meterstok), maar ook aan zijn koperen lamp (Emma, Hendrik, Wilhelmina, Oranje Nassau I, III, IV, Maurits) of blanke lamp (Winterslag, Waterschei, Emma, Oranje Nassau I-IV, Willem-Sophia, Laura, Julia), aan een witte band op de petlamp (Zolder), aan zijn witte pak (Maurits, Domaniale, Julia), aan zijn witte helm (Eisden) en aan zijn witte lamp met groene ring (Zwartberg, Waterschei). Om opzichter te worden moest men in Nederland de Mijnschool volgen. [N 95, 128; monogr.; N 95, add.; Vwo 576; Vwo 615; Vwo 744] II-5
opzichter van de luchtverversing opzichter lochtafdeling: opzextǝr loxtāfdęjleŋ (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), opzichter voor de lochtafdeling: opzextǝr vø̄r dǝ loxtāfdęjleŋ (Thorn  [(Maurits)]   [Emma]) De persoon die zorgt voor de circulatie en verdeling van verse lucht in de mijn; tevens controleert hij de vochtigheidsgraad van de lucht en de aanwezigheid van mijngas. [N 95, 135; monogr.] II-5
opzichterskamer opzichterskamer: opzextǝrskāmǝr (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Ruimte waar de opzichters voor en na de dienst bereikbaar zijn voor besprekingen en het schrijven van materiaalbonnen, het invullen van dienstenlijsten, etc. Op de Domaniale mijn had iedere opzichter zijn eigen loket. [N 95, 27; div.] II-5
opzitten fijn zitten: ideosyncr.  fijnzitte (Thorn) Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)] III-2-1
orchis orchidee: idiosyncr.  orchidee (Thorn), WLD  orchidee (Thorn) Orchidee (orchidee, koekoekslelie) [N 92 (1982)] III-4-3
ordenen, rangschikken rangschikken: rangsjikke (Thorn, ... ) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
organist organist: organist (Thorn, ... ) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: orgel (Thorn, ... ), orgeldrejer (Thorn), orgelman (Thorn) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen de orgel bespelen: den orgel bespeuele (Thorn), het orgel bespelen: hae besjpuë(t) t orgel (Thorn) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3