e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
palmwijding palmen wijden: palme wieje (Thorn), palmwijding: palmwijing (Thorn) De palmwijding op Palmzondag. [N 96C (1989)] III-3-3
palmzondag palmzondag: palmzondig (Thorn), palmzòndig (Thorn) De zondag vóór Pasen, Palm-/Palmenzondag. [N 96C (1989)] III-3-3
pand van een weideperceel rabat: rabat (Thorn), rug: rø̜k (Thorn) Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61] I-8
panlatten daklatten: dāklatǝ (Thorn) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannen vormen pannen maken: panǝ mē̜kǝ (Thorn) Coopman (pag. 57) beschrijft het vervaardigen van handvormpannen als volgt: ø̄̄Men steekt eerst de klei af; dan vermengt men ze met water, roert ze met schoppen en treedt ze met de voeten. Dit noemt men walken. Als ze op die wijze goed lenig is gemaakt, steekt men ze nog in eenen molen (potaardemolen) om ze goed te zuiveren. Men vat een stuk of eenen kluit van die klei en drukt of rolt dat stuk of dien kluit tot een platten koek met een rolstok. Die koek heeft de dikte van eene pan; men legt hem in eenen vorm, pannenvorm. Na er den neus of de nok aan gemaakt te hebben, legt men de weeke pan op planken en draagt ze naar de droogschuur. Daarna wordt ze in de zon gedroogd. Na behoorlijk gedroogd te zijn, gaat ze in den oven.ø̄̄ [monogr.] II-8
pannenbakkerij handpannenschop: hanjtpanǝšǫp (Thorn) Fabriek waar, doorgaans in handarbeid, dakpannen werden vervaardigd. Schuermans (Algemeen Vlaamsch Idioticon) merkt op pag. 458 over pannenschop op: ø̄̄pannenbakkerij, zoo genoemd omdat het gebouw aan een schop of overdekte plaats gelijkt (Limb.)ø̄̄. [monogr.; N 27 add.] II-8
pannenkoek koek: kook (Thorn) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenkoekenbeslag koekendeeg: kookendeig (Thorn) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenlap aanpak: aanpak (Thorn), pannenlap: pannelap (Thorn) lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] III-2-1
pannenvorm handpannenvorm: hanjtpanǝvǫrǝm (Thorn) Houten, enigszins holle vorm waarop de gestreken kleikoek gelegd werd. Aan de bovenzijde van de vorm bevond zich een kleine uitholling die tevoren met klei gevuld werd. Op deze wijze ontstond aan de pan de uitstulping waarmee deze over de panlat gehaakt kon worden. [monogr.] II-8