23786 |
palmwijding |
palmen wijden:
palme wieje (L374p Thorn),
palmwijding:
palmwijing (L374p Thorn)
|
De palmwijding op Palmzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23785 |
palmzondag |
palmzondag:
palmzondig (L374p Thorn),
palmzòndig (L374p Thorn)
|
De zondag vóór Pasen, Palm-/Palmenzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33667 |
pand van een weideperceel |
rabat:
rabat (L374p Thorn),
rug:
rø̜k (L374p Thorn)
|
Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61]
I-8
|
30223 |
panlatten |
daklatten:
dāklatǝ (L374p Thorn)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
29870 |
pannen vormen |
pannen maken:
panǝ mē̜kǝ (L374p Thorn)
|
Coopman (pag. 57) beschrijft het vervaardigen van handvormpannen als volgt: ø̄̄Men steekt eerst de klei af; dan vermengt men ze met water, roert ze met schoppen en treedt ze met de voeten. Dit noemt men walken. Als ze op die wijze goed lenig is gemaakt, steekt men ze nog in eenen molen (potaardemolen) om ze goed te zuiveren. Men vat een stuk of eenen kluit van die klei en drukt of rolt dat stuk of dien kluit tot een platten koek met een rolstok. Die koek heeft de dikte van eene pan; men legt hem in eenen vorm, pannenvorm. Na er den neus of de nok aan gemaakt te hebben, legt men de weeke pan op planken en draagt ze naar de droogschuur. Daarna wordt ze in de zon gedroogd. Na behoorlijk gedroogd te zijn, gaat ze in den oven.ø̄̄ [monogr.]
II-8
|
29832 |
pannenbakkerij |
handpannenschop:
hanjtpanǝšǫp (L374p Thorn)
|
Fabriek waar, doorgaans in handarbeid, dakpannen werden vervaardigd. Schuermans (Algemeen Vlaamsch Idioticon) merkt op pag. 458 over pannenschop op: ø̄̄pannenbakkerij, zoo genoemd omdat het gebouw aan een schop of overdekte plaats gelijkt (Limb.)ø̄̄. [monogr.; N 27 add.]
II-8
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
kook (L374p Thorn)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
koekendeeg:
kookendeig (L374p Thorn)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
aanpak:
aanpak (L374p Thorn),
pannenlap:
pannelap (L374p Thorn)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
29869 |
pannenvorm |
handpannenvorm:
hanjtpanǝvǫrǝm (L374p Thorn)
|
Houten, enigszins holle vorm waarop de gestreken kleikoek gelegd werd. Aan de bovenzijde van de vorm bevond zich een kleine uitholling die tevoren met klei gevuld werd. Op deze wijze ontstond aan de pan de uitstulping waarmee deze over de panlat gehaakt kon worden. [monogr.]
II-8
|