21202 |
paspoort |
pas:
pas (L374p Thorn, ...
L374p Thorn,
L374p Thorn,
L374p Thorn)
|
het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18183 |
passen |
passen:
passe (L374p Thorn),
precies passen:
pastj presies (L374p Thorn)
|
nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23784 |
passiezondag |
paaszondag:
paoszòndig (L374p Thorn),
passiezondag:
passiezondig (L374p Thorn)
|
De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20749 |
pasteitje |
vid-tje:
viedeeke (L374p Thorn)
|
Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33561 |
pastinaak |
moren:
WLD
moare (L374p Thorn),
pastinakels:
WLD
pastinaakels (L374p Thorn)
|
De pastinaak, de vlezige wortel van de plant met dezelfde naam, die een aromatische smaak heeft (pastenaak, pannenakkerstrung). [N 82 (1981)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pestoeër (L374p Thorn),
pəstu.ər (L374p Thorn)
|
Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)] || pastoor [RND]
III-3-3
|
23236 |
pastorie |
pastorie:
pasteriej (L374p Thorn)
|
Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
26531 |
paswiggen |
spieën/spijen:
spieën/spijen (L374p Thorn)
|
Stukken hout waarmee het pasblok vastgezet kan worden. Zie ook afb. 85. [N O, 23i; N O, 23h]
II-3
|
20685 |
patates frites |
patat friet:
petatfrit (L374p Thorn)
|
Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23542 |
pateen |
pateen (<fr.):
pateen (L374p Thorn)
|
De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|