e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paspoort pas: pas (Thorn, ... ) het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)] III-3-1
passen passen: passe (Thorn), precies passen: pastj presies (Thorn) nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)] III-1-3
passiezondag paaszondag: paoszòndig (Thorn), passiezondag: passiezondig (Thorn) De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)] III-3-3
pasteitje vid-tje: viedeeke (Thorn) Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)] III-2-3
pastinaak moren: WLD  moare (Thorn), pastinakels: WLD  pastinaakels (Thorn) De pastinaak, de vlezige wortel van de plant met dezelfde naam, die een aromatische smaak heeft (pastenaak, pannenakkerstrung). [N 82 (1981)] I-7
pastoor pastoor (<lat.): pestoeër (Thorn), pəstu.ər (Thorn) Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)] || pastoor [RND] III-3-3
pastorie pastorie: pasteriej (Thorn) Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)] III-3-3
paswiggen spieën/spijen: spieën/spijen (Thorn) Stukken hout waarmee het pasblok vastgezet kan worden. Zie ook afb. 85. [N O, 23i; N O, 23h] II-3
patates frites patat friet: petatfrit (Thorn) Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)] III-2-3
pateen pateen (<fr.): pateen (Thorn) De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)] III-3-3