e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
reeks, rij resem: resen (Thorn), rij: rie (Thorn, ... ) een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij [SGV (1914)] III-4-4
reepje overschietend gras (een) borstel laten staan: bøstǝl lǭtǝ stǭn (Thorn) Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3
regelaar vervoer telefonist: telǝfonest (Thorn  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) De vervoerregelaar regelt in de Nederlandse mijnen het transport en de distributie van de lege wagens voor de verschillende laadstations. In de Belgische mijnen kent men hiervoor de "dispatcher". "De dispatcher verdeelt de ledige mijnwagens over de verschillende afdelingen en pijlers. Hij vormt de rijen wagentjes voor hun vertrek en stelt zich gedurende de ganse werktijd telefonisch op de hoogte van het vervoer" (Vanwonterghem pag. 100). [N 95, 150; N 95, 149b; monogr.; Vwo 233; Vwo 284; Vwo 828; Vwo 830] II-5
regen (alg.) regen: raengel (Thorn) regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] III-4-4
regenboog regenboog: enne raegenbaog (Thorn) regenboog [weerteken] [N 22 (1963)] III-4-4
regenbuitje bijsje: e bieske (Thorn), schuiltje: Nb. enkele woorden voor regenbui: en bies, ein schoewl.  e schuulke (Thorn) licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenjas mantel: vanzelf bedoeld voor dames  mantjel (Thorn) damesregenmantel [N 23 (1964)] III-1-3
regenwolkje bleke zon: ’n bleike zon (Thorn) regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenworm pierik: peerik (Thorn, ... ), pērik (Thorn, ... ), worm: wörm (Thorn), ’n worm (Thorn) pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] III-4-2
regulateur regulateur: rēgǝlatø̄r (Thorn) Toestel dat de loper bij grotere draaisnelheid automatisch doet zakken. Belangrijkste onderdelen van de regulateur zijn in het algemeen twee stalen bollen die ieder hangend aan een arm zich onder invloed van de middelpuntvliedende kracht naar buiten willen bewegen. De einden van de armen zijn via twee stangen verbonden met een schuifstuk om de regulateur-as. Wanneer het toerental oploopt en de kogels dus naar buiten bewegen, nemen ze het schuifstuk mee omhoog of bewegen het juist naar beneden al naar gelang de constructie. Aan dit meedraaiende schuifstuk is een stilstaande ring bevestigd die mee op en neer beweegt. Hieraan is weer een hefboom verbonden die via diverse stangen de pasbalk op en neer beweegt en dus de steen meer of minder omhoog of omlaag brengt (Wiesner, pag. 106). [N O, 35g] II-3