e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
retraite retraite (fr.): retraete (Thorn), retrait (Thorn) Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)] III-3-3
retraitehuis retraitehuis: retraetehoes (Thorn), retraitehoes (Thorn) Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)] III-3-3
reumatiek reumatiek: reumetiek (Thorn), rimmetiek (Thorn) Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] III-1-2
reuzel, bladvet reuzel: reuzel (Thorn), veer: vèèr (Thorn), verenvet: vèrevèt (Thorn), vèèrevét (Thorn) Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] || reuzel [SGV (1914)] III-2-3
rib rib: rup (Thorn, ... ) rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)] III-1-1
ribbel rand: randtj (Thorn), rib: rub (Thorn), richel: richel (Thorn) een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)] III-4-4
richten (de) mei vieren: (dǝ) męj vērǝ (Thorn) Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.] II-9
richtingssnoer, schietlood richtingtouw: richtingtouw (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]), schietlood: šētloat (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte richting bepaalt. De schietloden of richtingstouwen worden bevestigd aan meettekens in het dak (MBK II pag. 41). [N 95, 847; N 95, 859] II-5
ridderspoor ezelsoor: idiosyncr.  iəzelsoeər (Thorn) Bastaard ridderspoor (delphinum hybridum). De bladeren zijn in 5 brede slippen verdeeld, die zelf ook nog weer zijn ingesneden. De bloemen zijn blauw en groeien in volle, lange trossen. De plant is meestal minder dan 1 m hoog (riddespoor, schoentje, ezelo [N 92 (1982)] III-4-3
riek, mestriek riek: rēk (Thorn  [(vier)]  ) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1