21200 |
rit |
rit:
rit (L374p Thorn),
tocht:
tocht (L374p Thorn)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritse le (L374p Thorn),
ritsele (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
24317 |
riviergrondel |
zandgeuf:
WLD
zandgèùf (L374p Thorn)
|
Hoe noemt u de grondel: een zoetwatervisje dat voorkomt in stromend en stilstaand water. Het is langgerekt van vorm en heeft één paar voeldraden aan de bek. Op de rug en flanken is het donker gevlekt en gestippeld met een groene of blauwachtige weerschijn [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24647 |
robinia |
acacia:
ideosyncr.
akkasia (L374p Thorn)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
ròchele (L374p Thorn),
róggele (L374p Thorn)
|
rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23447 |
rochet |
rochet (fr.):
rochet (L374p Thorn)
|
Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33478 |
rode aalbes |
aalberen:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
aolbére (L374p Thorn),
beren:
beêr (L374p Thorn),
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
b‧ĭĕjer (L374p Thorn),
miemeren:
aalbessen
miemere(n) (L374p Thorn),
rode beren:
mv: -e
roij bee:re* (L374p Thorn)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [N 82 (1981)], [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
rode kroot:
rōi̯ kroat (L374p Thorn)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24508 |
rode bosbes |
bosbeer:
ideosyncr.
bosbeere (L374p Thorn)
|
De rode bosbes, vossebes (bospalm, naagdebes, kwachtbes, gourbes, kroos, kreus, rode bleek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24405 |
rode bosmier |
rode aamzeiksel:
roawj aomzeiksel (L374p Thorn)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|