24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
ideosyncr.
roese (L374p Thorn),
WLD
roesen (L374p Thorn)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26259 |
ruiter |
praamhaak:
prāmhǭk (L374p Thorn)
|
De haak of beugel waarmee de kop van de vangplank of het sleepstuk aan de daklijst of aan een speciale balk vastligt. [N O, 12e]
II-3
|
21937 |
ruitijd |
ruitijd:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
de ruuj tied (L374p Thorn)
|
Hoe heet de tijd waarin de duiven verpluimen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17885 |
ruk |
ruk:
ruk (L374p Thorn),
rək (L374p Thorn)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
rukwind:
ruk winjt (L374p Thorn),
rø̜kwentj (L374p Thorn),
rəkwindj (L374p Thorn),
windstoot:
windjstoat (L374p Thorn),
winjt stoot (L374p Thorn)
|
Een ongelijke, stotende wind. [N O, 9e] || rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
II-3, III-4-4
|
34024 |
rund |
rind:
rentj (L374p Thorn)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hoorsel (L374p Thorn),
hoostel (L374p Thorn)
|
horzel [SGV (1914)] || paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
rindslapjes:
rinslepkes (L374p Thorn),
varkenslapjes:
verkeslepkes (L374p Thorn)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
vee:
vīǝ (L374p Thorn)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
bouillon:
boeljon (L374p Thorn),
rindvleessoep:
rindjvleissop (L374p Thorn)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|