17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
het sjeemertj veur mien ouge (L374p Thorn)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
in de grauwe:
in de grauwe (L374p Thorn),
schemer:
(sjeem is schaduw).
sjemer (L374p Thorn),
tegen de avond:
tiege den aovendj (L374p Thorn)
|
schemering [SGV (1914)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
knook:
knoke (L374p Thorn),
schenk:
sjink (L374p Thorn),
schonk:
sjoonk (L374p Thorn)
|
schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
bierkraf (L374p Thorn),
karaf:
kraf (L374p Thorn),
waterkaraf:
waterkraf (L374p Thorn),
wijnkaraf:
wienkraf (L374p Thorn)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25257 |
schepel, maat van 100 liter |
schepel:
sjeepel (L374p Thorn)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 100 liter [schepel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
šøpǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
šø̜pǝ (L374p Thorn)
|
Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || Stenen of kolen met de schop laden. [N 95, 503; N 95, 501; N 95, 202; monogr.; Vwo 682; Vwo 768]
II-3, II-5
|
26653 |
schepring |
oog:
ǫwx (L374p Thorn),
ring:
reŋk (L374p Thorn)
|
Het oog waarin de schep na gebruik werd opgehangen. [N O, 38k]
II-3
|
18298 |
scheren |
scheren:
sjêre (L374p Thorn)
|
scheren [DC 38 (1964)]
III-1-3
|
34424 |
scheren van de schapen |
scheren:
šē̜rǝ (L374p Thorn)
|
Zie afbeelding 6. [N 77, 46; monogr.]
I-12
|
21813 |
scherp de waarheid zeggen |
uitschijten:
oetsjiete (L374p Thorn)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|