18069 |
scheurbuik |
scheurbuik:
sjeurbook (L374p Thorn)
|
Scheurbuik: ziekte die ontstaat door gemis van vers fruit en verse groente en die zich openbaart door zwellingen en bloedingen van het tandvlees, het losstaan der tanden, etc. (scheurbot, blauwschuit, scorbuut). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26397 |
scheut |
kiem:
kēm (L374p Thorn),
scheut:
šø̄t (L374p Thorn)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
17823 |
schielijk vallen |
vallen wie een baksteen:
wiej eine bakstein (L374p Thorn)
|
vallen, Snel, schielijk ~ (brussen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27878 |
schietdamp |
schietdamp:
šētdamp (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Zwartberg, Waterschei]),
schietwolk:
šētwǫlk (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De damp die ontstaat na het tot ontploffing brengen van de springstoffen. Niet verdunde schietdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. [N 95, 428; N 95, 775; monogr.]
II-5
|
27850 |
schietgat |
boorgat:
boargāt (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Gat, geboord in het los te schieten gesteente. Later wordt dit gat opgevuld met springstof. [N 95, 399; monogr.; Vwo 160; Vwo 519]
II-5
|
27851 |
schietgaten boren |
boren:
boarǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
[N 95, 400; monogr.]
II-5
|
23634 |
schietgebed(je) |
schietgebedje:
schietgebedje (L374p Thorn),
sjeetgebedje (L374p Thorn)
|
Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23637 |
schietgebedjes doen |
schietgebedjes prvelen:
sjeetgebedjes preevele (L374p Thorn)
|
Schietgebedjes doen [kreppelen?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27858 |
schietkabel |
schiet(s)kabel:
šētkābǝl (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Een door een rubbermantel of plastic isolatie beschermde twee-aderige kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds het schiettoestel en anderzijds de schietdraden van de verschillende ontstekers. De schietkabel is tenminste 50 meter lang om het de schietmeester mogelijk te maken de ladingen vanaf voldoende afstand te laten springen (Defoin pag. 144). Omdat in vraag N 95, 410 geen onderscheid werd gemaakt tussen "schietkabel" en "schietdraad" kan een aantal in dit lemma opgenomen opgaven ook van toepassing zijn op de schietdraad (zie ook het lemma Schietdraad). [N 95, 410; monogr.]
II-5
|
27847 |
schietkist |
munitiekist:
mǝnȳsikest (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Emma])
|
Kist waarin de schiethouwer of schietmeester springstof en eventueel ook het schiettoestel ondergronds kan opbergen. [N 95, 421; monogr.]
II-5
|