21804 |
bijleggen |
<omschr.> zand erover:
zanjd treuver (L374p Thorn),
bijleggen:
bīleͅgə (L374p Thorn),
goedmaken:
goot maake (L374p Thorn),
lappen:
lappe (L374p Thorn)
|
een ruzie, een onenigheid bijleggen of oplossen [schavelen] [N 85 (1981)] || Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
21102 |
bijten |
bijten:
bietə (L374p Thorn)
|
bijten [DC 37 (1964)]
III-2-3
|
34457 |
bijvoederen |
bijvoeren:
bii̯vōrǝ (L374p Thorn)
|
[N 77, 104]
I-12
|
21156 |
bijweg |
bijweg:
biewaeg (L374p Thorn)
|
een weg die niet de hoofdverbinding vormt (bijweg, remel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22705 |
bikkel(s) |
kootje:
keutjes (L374p Thorn)
|
De beentjes. [N R (1968)]
III-3-2
|
22704 |
bikkelen |
kaatsen:
#NAME?
kaatse (L374p Thorn)
|
Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)]
III-3-2
|
17652 |
bil |
bil:
bel (L374p Thorn),
bil (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
kis:
kis (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
34086 |
billen |
boks:
bǫks (L374p Thorn)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
21878 |
billijk |
schappelijk:
sjappelik (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24791 |
bilzekruid |
bilzekruid:
idiosyncr.
bilzekroed (L374p Thorn)
|
Bilzekruid (hyoscyamus niger 30 tot 80 cm groot. De gehele plant is wollig behaard en kleverig door de klierharen, ruikt onaangenaam; de bladeren zijn langwerpig-eivormig, grof bochtig getand; de bloemen groeien in vrij dichte trossen, trechtervormig. F [N 92 (1982)]
III-4-3
|