e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slot slot: sloat (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), šlō.t (Thorn) Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-5, II-9
sluik haar dun haar: dun haor (Thorn), sluik haar: sluike haor (Thorn) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren hazenslaap doen: den hazeslaop doon (Thorn), knikken: knikke (Thorn), sluimeren: sloemere (Thorn) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: sloepe (Thorn), sluipe (Thorn) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)] III-1-2
sluis sluis: sloes (Thorn), slōēs (Thorn) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1
sluisdeur schoft: sjoft (Thorn) het ophijsbare deel van een sluis (schoft) [N 90 (1982)] III-3-1
sluismeester sluismeester: ps. bij vraag 55 staat er sl؉s, hier staat er sloes...; is dit wel correct?!  sloesmeister (Thorn), sluiswachter: sloeswachter (Thorn) de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)] III-3-1
sluiten (van grond) sluiten: gesloote gronjt (Thorn) hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)] III-4-4
sluitklep klep: klep (Thorn) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitspeld toespang: toespang (Thorn, ... ) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)] III-2-2