e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smalspoor gleis: glęjs (Thorn) Spoorbaan waarbij de afstand tussen de twee spoorstaven kleiner is dan de gebruikelijke 1435 mm. Smalspoor van bijvoorbeeld 1000 of 750 mm wordt doorgaans toegepast in moeilijk begaanbaar terrein, of in het geval van de klei-ontginning, omdat het gemakkelijk verplaatst kan worden. Klei met behulp van smalspoor vervoeren noemde men in Q 83: de leem op guiden vervaren (d\ lēm ǫp ˲ged\ v\rvǭr\). [N 98, 54; monogr.] II-8
smeden smeden: smējǝ (Thorn) In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.] II-11
smeer smeer: smeer (Thorn), smîer (Thorn) het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)] III-3-1
smeerbakje bakje: bɛkskǝ (Thorn) Het bakje met olie dat onder het uiteinde van de molenas is bevestigd. Aan het uiteinde van de as is een kettinkje vastgemaakt, dat bij elke omwenteling in het oliebakje gedoopt wordt en op deze wijze olie op de taats of op het pineind brengt. Zie ook afb. 48. [N O, 10t] II-3
smeerder smeerder: smijǝrdǝr (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Wagensmeerder. [N 95, 153] II-5
smeerpoes vetkast: vetkas (Thorn), vetlap: vètlap (Thorn), vuilik: voellik (Thorn) iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)] III-1-4
smeerstijlen buitenbalkjes: būtǝbɛlǝkskǝs (Thorn) De twee verticale balken aan weerskanten van de hals van de molenas, tussen de windpeluw en de wolf. [N O, 28f; A 42A, 86] II-3
smeerwortel ezelsoor: idiosyncr.  iəzelsoeər (Thorn), smeerwortel: WLD  smĭĕjerwortel (Thorn) Smeerwortel (symphytum officinale 30 tot 120 cm grote, forse plant, ruwharig; de stengels zijn sterk vertakt, iets gevleugeld; de bladeren zijn langwerpig, met dikke nerven; de bloemen zijn hangend, de bloemkroon is buisvormig met omgebogen slippen, van [N 92 (1982)] III-4-3
smeken smeken: smeke (Thorn), smēēke (Thorn) nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] III-3-1
smeren smeren: smeêre (Thorn) smeren [SGV (1914)] III-2-3