e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stollen dik worden: dik wêre (Thorn), kort worden: koat wêre (Thorn) stollen [SGV (1914)] III-4-4
stolp kaasstolp: kieesstölp (Thorn), stolp: stölp (Thorn) kaasstolp [N 20 (zj)] || stolp [SGV (1914)] III-2-1
stolp over een heiligenbeeld stolp: stolp (Thorn), stullep (Thorn) Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)] III-3-3
stomverbaasd paf: paf (Thorn), paf staon (Thorn) zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)] III-1-4
stoof, voetenwarmer stoof: stoaf (Thorn) stoof [SGV (1914)] III-2-1
stoofvlees, zuurvlees zuurbraad: zoorbraod (Thorn) Gemarineerd rundvlees, bereid met azijn, olie en kruiden (bufflamood, zoerbrèùtje?) [N 16 (1962)] III-2-3
stookgat stookgat: štǭk˲gāt (Thorn) Elk van de in het gewelf aangebrachte stookgaten. De stookgaten bevinden zich pal boven het rooster in de diverse kamers van de vlamoven. [monogr.] II-8
stookhuis sirooppers: šruappǝrs (Thorn) De ruimte waar men stroop maakt. [N 57, 1b; monogr.] II-2
stoop, maat van 1/16 anker ankertje: (vloeistof).  enkerke (Thorn) de maat die een inhoud aangeeft van ± 2 lier = 1/16 anker (zie vraag 144) [stoop] [N 91 (1982)] III-4-4
stootring as: as (Thorn) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13