e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ui, ajuin unj: mv -6  eunj (Thorn) [DC 13 (1945)] I-7
uienpannenkoek ajuinenkoek: eunjekook (Thorn) Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)] III-2-3
uier uier: yi̯ǝr (Thorn, ... ), ȳi̯ǝr (Thorn) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12, I-9
uieren schone spiegel: šǭnǝ spēgǝl (Thorn), uieren: ȳi̯ǝrǝ (Thorn) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uierkwartier kwartier: kǝtēr (Thorn) Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12] I-11
uil katuil: katuul (Thorn), uil: uul (Thorn) bosuil || uil [SGV (1914)] III-4-1
uitbetaling van loon afrekening: āfrę̄kǝneŋ (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), loondag: loandāx (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Het loon kan per dag, om de veertien dagen of om de maand uitbetaald worden. In dit lemma komen algemene benamingen voor de uitbetaling van loon voor maar ook benamingen die specifiek duiden op een veertiendaagse uitbetaling of een maandelijkse. Het woordtype "quinzaine" kan naast een veertiendaagse uitbetaling ook wel het loon aanduiden dat om de maand betaald wordt. [N 95, 973; N 95, 975; N 95, 28; monogr.; Vwo 168; Vwo 171; Vwo 416; Vwo 437; Vwo 578; Vwo 590] II-5
uitblinken uitblinken: oetblinke (Thorn), ōētblinke (Thorn) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitbrander berisping: berisping (Thorn) een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdenken bedenken: bedinke (Thorn), uitprakkiseren: oetprakizere (Thorn) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4