e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitstalling van het allerheiligste uitstelling van het allerheiligste: oetstelling van t allerheiligste (Thorn) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitstallingstroon ciborium (lat.): ciborium (Thorn) De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)] III-3-3
uitstellen uitstellen: oetstelle (Thorn), oetstèlle (Thorn) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4
uittrekkende schacht, uitstromingsschacht uittrekkende schacht: ūtrękǝndjǝ [schacht] (Thorn  [(Maurits)]   [Willem-Sophia]) De schacht waarlangs de verbruikte lucht het ondergronds gedeelte van de mijn verlaat. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Intrekkende Schacht en Luchtstroom. De fonetische documentatie van het woord (schacht) vindt men in het lemma Schacht. [N 95, 206; monogr.] II-5
uitvlucht uitvlucht: oetvlucht (Thorn), ōētvlugt (Thorn) wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4
uitwendig kruiwerk kruiwerk: kryjwę̄rǝk (Thorn) Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.] II-3
uitwerpselen stront: strôntj (Thorn), uitwerpselen: oetwerpsele (Thorn) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1
uitwerpselen van het paard paardskeutel: pē̜rskø̄tǝl (Thorn) [A 9, 24b] I-9
uitwerpselen van koeien koestront: kustrōnjtj (Thorn), pratel: prātǝl (Thorn), vlaaster: vlǭstǝr (Thorn) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
uitwijken naar rechts uitwijken: nao rechts oetwieke (Thorn) met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)] III-3-1