19038 |
verlegen |
beschaamd:
besjaamdj (L374p Thorn),
bleu:
blēū (L374p Thorn)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verlège zeen (L374p Thorn),
verlèège (L374p Thorn)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28090 |
verleggen |
omleggen:
omlęgǝ (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het transportmiddel in een pijler van het oude naar het nieuwe pand verplaatsen. In tegenstelling tot het "verschuiven" wordt de transportinstallatie daarbij gedemonteerd en in het nieuwe pand weer opgebouwd. [N 95, 493; monogr.; N 95, 267; Vwo 226; Vwo 549]
II-5
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verlezə (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
verliezen [DC 38 (1964)]
III-3-1, III-3-2
|
27623 |
verlof, vrije dag |
verlof:
verlof (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
vrij:
vrī (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Domaniale]),
vrije dag:
vrijǝ dāx (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Van vakantie spraken de mijnwerkers niet. Men nam een verlofdag en deze was dan "de mooiste werkdag". [N 95, 121; N 95, 122; N 95, 123; monogr.; N 95, 920; Vwo 248]
II-5
|
34165 |
verlopen |
niet behouden:
(de koe heeft) nēt bǝhǭjǝ (L374p Thorn),
niet dragen:
drø̄xtj nēt (L374p Thorn)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
19338 |
vermaak |
amusement:
amusement (L374p Thorn),
vermaak:
vermaak (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25091 |
vermengen |
dooreen maken:
doorein māāke (L374p Thorn),
vermengen:
verminge (L374p Thorn)
|
in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18853 |
vermoeden |
vermoeden:
vermoede (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
veronderstellen:
verongerstelle (L374p Thorn)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25098 |
vernielen |
verbelen:
verbēle (L374p Thorn)
|
vernielen [SGV (1914)]
III-4-4
|