e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

Gevonden: 6288
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenzwaluw, zwaluw boerenzwalf: boerezwelf (Thorn), zwalf: zwelf (Thorn, ... ), zwɛləvə (Thorn) boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
boerin bazin: bazin (Thorn), boerin: boerin (Thorn), buren (Thorn) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] I-6, III-3-1
boertig boertig: boertig (Thorn) met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)] III-1-4
boertje, kleine boer keuter: kø̄tǝr (Thorn) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boete boete: boete (Thorn, ... ), boete doen: boete doon (Thorn) Boete [de boes]. [N 96D (1989)] || een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)] III-3-1, III-3-3
boezem inkijk: inkiek (Thorn), spleet: spleet (Thorn) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)] III-1-1
boezeroen boezeroen: boezeroen (Thorn) boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] III-1-3
bof bof: bof (Thorn), bŏŏf (Thorn) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] III-1-2
bok bok: bok (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]) Uit houten balken of stukken rail samengestelde ondersteuning. De balken of de rails worden daarbij twee per twee, horizontaal in het vierkant op elkaar gestapeld. De bok wordt in breukpijlers gebruikt en dient om bij het roven van de ondersteuningen mee te helpen een breuklijn te vormen, waarlangs het dak in het breukveld instort, zonder dat de instorting zich voortplant in het vervoerpand (Handb. H. pag. 22). De houten bok kan worden opgevuld met stenen, in dit geval sprak men volgens de invuller uit Q 113 op de vier Oranje-Nassaumijnen van een "steenbok". Om een houten bok later weer te kunnen verwijderen, werd hij volgens dezelfde respondent geplaatst op een vloer van gruis. Door dit gruis met de hak weg te krassen, viel de bok vanzelf om en kon hij in het nieuwe pand weer opgezet, d.w.z. gestapeld worden. [N 95, 581; N 95, 362; N 95, 371; N 95, 324; N 95, 331; monogr.; Vwo 156; Vwo 383; Vwo 384; Vwo 410; Vwo 599; Vwo 600] II-5
bok van het rijtuig bok: buk (Thorn) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13