20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
ideosyncr.
bone kroet (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
WLD
boanekroed (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
26294 |
bonkelaar van het staakijzer |
bonkelaar:
bǫŋkǝlēr (L374p Thorn),
kroonrad:
krǫanrāt (L374p Thorn)
|
Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55]
II-3
|
23309 |
bonnet |
bonnet (<oudfr.):
bonnet (L374p Thorn)
|
De bonnet van de priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
oude benaming, tegenwoordig spreekt men van bont
enne pels (L374p Thorn)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw houwen:
bunt ɛn blāuw gəhòiṭ (L374p Thorn)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24124 |
bonte kraai |
bonte kraan:
bontjə kraon (L374p Thorn)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
bonte specht:
bóntje specht (L374p Thorn)
|
specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pelskraag (L374p Thorn)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsmantel:
pelsmantjel (L374p Thorn)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25019 |
bonzen |
bonzen:
bónze (L374p Thorn),
bônze (L374p Thorn)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|