e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

Gevonden: 6288
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boog boog: boͅ,g (Thorn), bǭx (Thorn) boog [RND] || Om het karnen te vergemakkelijken werd er een boog tegen de zolder genageld, die met een pees de karnstok op en neer liet gaan. [N 12, 54] I-11, III-3-2
boogschuttersgilde boogschuttersvereniging: bōͅxsjøͅtərsvərēnegeŋ (Thorn), handboogschutterij: handjbaogsjutteriej (Thorn) Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] III-3-2
boom (alg.) boom: boum (Thorn, ... ), boͅu̯m (Thorn), buim (mv.): buim (Thorn) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bongerd: boŋərt (Thorn) I-7
boomklever boomlopertje: boumluiperke (Thorn, ... ) boomklever || boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)] III-4-1
boomkruin kruin: ideosyncr.  kruun (Thorn), WLD  de krūūn (Thorn) De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boomleeuwerik boomliewerk: baumlîêwerk (Thorn), boumlieewerk (Thorn), grasliewerk: graasleewerk (Thorn) boomleeuwerik || Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)] III-4-1
boomvruchten stelen gaan aan: aanne appele gaon (Thorn), stropen: struipe (Thorn) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boomwagen marjan: marjan (Thorn) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: bōǝnǝ (Thorn), boon: bōǝn (Thorn) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5