e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
windluiken, waterdeuren weerdeuren: wę̄rdø̄rǝ (Thorn) De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60] II-3
windpeluw windpulf: wentjpø̜lǝf (Thorn) De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.] II-3
windstil windstil: wentjstel (Thorn) [N O, 9a] II-3
windstilte bladstil (weer): blaat stil (Thorn), windstil (weer): windjstil (Thorn), winjt stil (Thorn) windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
windzuiger windzuiker: wentjzȳgǝr (Thorn) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkel winkel: winkel (Thorn, ... ) het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] III-3-1
winkelhaak winkelhaak: weŋkelhǭk (Thorn) Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] II-7
winst winst: winst (Thorn, ... ) de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)] III-3-1
winterkleren winterkleren: wintjerkleijer (Thorn) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
winterkoninkje ovenmakertje: vanwege de wijze waarop ij zijn nest bouwt: hoave "oven".  hoavemaekerke (Thorn), winterkoninkje: wintjerköninkske (Thorn), ook hanemakerke, zie daar  wintjerkeuningske (Thorn) Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] III-4-1