21783 |
zaak |
bedrijf:
bedrie.f (L374p Thorn),
bedrief (L374p Thorn),
zaak:
zaak (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zālręq (L374p Thorn)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
25227 |
zacht winterweer |
kwakkel:
kwakkel (L374p Thorn),
open (weer):
oape waer (L374p Thorn)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25237 |
zachte wind, briesje |
het fluistert:
de winjt fluustertj (L374p Thorn)
|
nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
veger:
vèèger (L374p Thorn)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18186 |
zakdoek |
maalplag:
maalplak (L374p Thorn),
tassenplag:
tesseplak (L374p Thorn)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26520 |
zakhaak |
haakje:
hø̜̜̄̄kskǝ (L374p Thorn)
|
IJzeren haakje waarmee de te vullen meelzak wordt opengehouden. Om de zak op te hangen kunnen twee systemen gebruikt worden: a) de zak wordt met vier haakjes rondom de meelpijp bevestigd; b) de zak wordt aan één kant van de pijp aan twee haakjes vastgemaakt, terwijl hij aan de andere kant wordt opengehouden door een derde haakje dat verbonden is met een koord dat over een katrolletje loopt en waaraan een zakje zand of een ander tegengewicht hangt. Dit systeem heeft het voordeel dat de molenaar de kwaliteit van het meel tijdens het malen al kan controleren. In l 265 werd op deze wijze gewerkt. Zie ook afb. 83 en 84. De kram uit Q 77 was een stuk ijzer in de vorm van een hoek van 90ű, dat in het hout werd geslagen en waarin de zak kon worden gehangen. [N O, 24f; Vds 166; Jan 169; Coe 154; Grof 184]
II-3
|
18234 |
zakhorloge |
zakhorloge:
zak horloge (L374p Thorn),
zakhorlôâzje (L374p Thorn)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26492 |
zakkenbank |
kistje:
kistje (L374p Thorn)
|
De houten bank of kist bij het kaar waarop de zakken graan gereed gezet worden. [N O, 21a]
II-3
|
28839 |
zakkenvoering |
keper:
kē̜pǝr (L374p Thorn)
|
Voering van de zakken. In de regel een dicht geweven, soepele stof van katoen of een mengsel van katoen en synthetische garens. Ook gebruikt men katoenen voering in keperbinding. [N 59, 120; Gi 1.IV, 27]
II-7
|