23226 |
zalig |
zalig:
zaalig (L374p Thorn)
|
Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23952 |
zalige levensstaat |
beden voor een gelukkig leven:
baeje vuër ei gelökkig laeve (L374p Thorn)
|
Bidden voor een zalige (levens)staat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24070 |
zaliger gedachtenis |
... zaliger gedachtenis:
zaliger gedachtenis (L374p Thorn)
|
Zaliger gedachtenis (vader/moeder/..). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zaaligheid (L374p Thorn)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zanjtj (L374p Thorn)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
24967 |
zandbank |
zandbank:
zandjbank (L374p Thorn),
zanjdbank (L374p Thorn)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23859 |
zandfiguren bij de processie |
zandloper(s):
zandjluipers (L374p Thorn)
|
De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
zandkorrel:
zandjkorrel (L374p Thorn),
zandkorreltje:
zanjtkörrelke (L374p Thorn)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29626 |
zandschop |
schoep:
šōp (L374p Thorn)
|
Geronde zandschop, gebruikt om de losse kleikruimels op te scheppen. Het woordtype batsje (L 297) duidt een zandschop aan die in de gresbuizenindustrie werd gebruikt. [N 98, 36; monogr.]
II-8
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
bussel:
bø̜sǝl (L374p Thorn)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|